Description
In 2001 is op kavel N10, aan de Ketelweg in Oostelijk Flevoland, een klein vissersschip opgegraven. Het bootje is in 1958 gemeld en in hetzelfde jaar is een verkenning uitgevoerd. In 1972 is het schip herverkend om de precieze ligging te bepalen, waarbij werd opgemerkt dat de conserveringsomstandigheden in de bodem niet gunstig waren. Uiteindelijk werd het wrak in 2001 opnieuw aan een waardestellende verkenning onderworpen. De conditie van het schip bleek echter dusdanig achteruit gegaan dat behoud in situ niet meer mogelijk zou zijn, waardoor men tot opgraving is overgegaan. Het wrak was dat van een klein, overnaads, platboomd vissersschip met een bun. Het schip had een vlakke bodem die uit drie planken bestond en boorden die zijn opgebouwd uit vijf gangen. De onderste vier gangen van de zijden waren overnaads; de scheergang was karveel. Bij de voor- en achtersteven zijn boven de onderste gang instekers geplaatst, om het schip meer zeeg te geven. Het vlak meette 6,4 meter lang bij een breedte van 1,4 meter. De achtersteven stond op een steventeen, een uitloper van de middelste vlakgang. Het schip was voorzien van een stevenroer. De voorsteven en het grootste deel van de stuurboordzijde ontbreken. Kenmerkende elementen van de constructie zijn verder: de ondiepe bun, de naar binnen staande scheergang en het achterdek dat bestaat uit een achterdoft en achterplecht. Centraal in het schip ligt de bun, die uit twee compartimenten bestaat. Ter plaatse van de bun is de huid doorboord met talloze kleine gaatjes, zodat gevangen vis levend aan wal kan worden gebracht. De bun is toegankelijk via een zogenaamde buntrog die op de bundeken staat.
Batavialand te Lelystad, Maritiem Archeologisch Depot
Het schip is niet eenduidig aan een scheepstype toe te schrijven, maar behoort tot de familie van zeepunters, pluten, bonzen en schokkers. Het was met name geschikt om in de ondiepe kustwateren te opereren, maar niet om ver mee de zee mee op te gaan. De zware keien die in het schip zijn aangetroffen, waren waarschijnlijk in gebruik als netverzwaarders van staande netten en fuiken. Een haardplaat (van de stookplaats) in het voorschip geeft aan dat men aan boord een maaltijd kon bereiden. De kapdatum van het scheepshout is op grond van jaarringonderzoek bepaald tussen 1700 en 1711 na Chr. Het hout is afkomstig uit Centraal Duitsland, Lotharingen en Nedersaksen. Gezien het geringe aantal (dateerbare) vondsten is echter geen precieze uitspraak te doen over de datum van ondergang.
References
- Batavialand te Lelystad, Maritiem Archeologisch Depot.
Opgravingsdocumentatie scheepswrak ON10.